De komende vier weken ga je stapsgewijs aan de slag met het voorbereiden en maken van een schrijfopdracht met behulp van diverse digitale tools die door jouw docent worden aangeboden. Het doel van dit project is dat je leert omgaan met digitale tools en dat je deze effectief kunt gebruiken zowel bij het vak Nederlands als bij eventuele andere vakken. In dit project wordt er van jou verwacht dat je zelfstandig kunt werken, samen kunt werken in twee-, drie en/of viertallen en dat je een inbreng hebt als er klassikaal wordt gewerkt aan bepaalde onderdelen die van belang zijn voor het eindproduct. 
 
Deze website ga je de komende lessen onder andere gebruiken voor het opzoeken van theorie, het bekijken van de opdrachten en het houden aan afspraken volgens de gemaakte planning. Door middel van een blog kun je alle theorie overzichtelijk bekijken, via het forum onder de knop 'blog' kun je contacten leggen met klasgenoten en bij onoplosbare problemen kun je contact leggen met je docent.

Je sluit dit project af door een einddossier in te leveren en een theorietoets te maken. 
 
Aan het eind van dit project is het de bedoeling dat je een feedback achterlaat op deze pagina en daarin beschrijft hoe je het werken op deze manier vond. 
 
Heel veel succes! 
 

Aan het eind van dit project ken/kan je het volgende:

1.   Je kunt je schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. 

a.   Je kunt je orienteren op de schrijftaak;

b.   Je kunt de schrijftaak voorbereiden;

c.   Je kunt de schrijftaak uitvoeren.

2.   Je kunt je houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.

a.   Je leert de regels voor interpunctie;

b.   Je leert de regels voor de werkwoordspelling;

c.   Je kunt de spelling- en interpunctieregels toepassen bij het schrijven;

d.   Je ziet het belang van de juiste spelling, woordkeus en zinsbouw.

3.   Je leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.

4.   Je leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten. 

a.   Je leert te reflecteren op de eigen spelling, woordkeus en zinsbouw;

b.   Je kunt eigen teksten en die van klasgenoten nakijken op spelling en interpunctie;

c.   Je kunt achterhalen wat je goed deed en wat je volgende keer anders moet doen.